WAARSCHUWING   WAARSCHUWING:  Het controlesysteem lage bandenspanning vormt geen vervanging voor de manuele controle van de bandenspanning. U moet de bandenspanning regelmatig controleren met een bandenspanningsmeter. Als de juiste bandenspanningen niet worden aangehouden, kan het risico op een klapband, verlies van controle, kantelen van het voertuig en verwondingen toenemen.

Uw auto is voorzien van een controlesysteem lage bandenspanning.Een waarschuwingslamp gaat branden als de bandenspanning in een of meerdere banden onder de juiste bandenspanning ligt. Als de waarschuwingslamp voor lage bandenspanning brandt, stopt u de auto zo snel mogelijk wanneer dit veilig is, controleert u de banden en pompt u ze op tot de juiste bandenspanning.Zie   Bandenspanning - Bus
  Zie   Bandenspanning - Bus
N.B.:   Wanneer u de banden oppompt tot de juiste bandenspanning, is het mogelijk dat het systeem niet onmiddellijk reageert.
Om het laadvermogen van uw auto te behouden, is er wellicht een verschillende bandenspanning nodig voor de voorwielen dan voor de achterwielen. De waarschuwingslamp van het systeem brandt bij verschillende bandenspanning voor de voor- en achterwielen.
Het is raadzaam dat u de wielen met banden verplaatst voor consequente prestaties en een maximale levensduur van de banden. U moet het systeem resetten wanneer de wielen verplaatst zijn om te bepalen welke set wielen met banden op de voor- en de achteras is geplaatst. Het systeem kan dan de bandenspanning detecteren en u op de juiste manier waarschuwen als de bandenspanning in een of meerdere banden onder de juiste bandenspanning ligt.
Rijden met één of meer keer onder de juiste bandenspanning kan:
  • snellere slijtage van de banden veroorzaken.
  • ervoor zorgen dat ze oververhit raken.
  • leiden tot een klapband.
  • het gedrag of de stopprestaties van de auto beïnvloeden.
  • leiden tot een hoger brandstofverbruik.
Invloed van temperatuur op bandenspanning
Onder normale rijomstandigheden kan de bandenspanning stijgen tot 0,3 bar uit koude start.
Als uw auto 's nachts stationair blijft en de temperatuur aanzienlijk lager is dan de temperatuur overdag, kan de bandenspanning dalen tot 0,2 bar bij een temperatuurdaling van 31°F (17°C) of meer. Het systeem detecteert deze lagere drukwaarde als aanzienlijk lager dan de juiste bandenspanning en de waarschuwingslamp gaat branden.
Systeemwaarschuwingslampen
De hoofdfunctie van het systeem is u te waarschuwen bij een erg lage bandenspanning. Het waarschuwt u ook als het systeem niet naar behoren werkt.

  Omschrijving   Handeling  
Waarschuwingslamp blijft branden.   Eén of meer banden onder de juiste bandenspanning.  
  1. Controleer dat er geen enkele band lek is.
  2. Als één of meer banden lek zijn, repareert u ze indien nodig.
  3. Controleer de bandenspanning.
  4. Voer de procedure uit om het systeem te resetten.
Waarschuwingslamp knippert ongeveer een minuut en blijft daarna branden.   Reservewiel in gebruik.  
  1. Repareer het beschadigde wiel met band en plaats het zo snel mogelijk terug op uw auto.
  2. Voer de procedure uit om het systeem te resetten.
Systeemstoring.   Als de storingsindicator blijft branden, het reservewiel niet wordt gebruikt en u de bandenspanning hebt gecontroleerd, heeft het systeem een storing gedetecteerd die moet worden gerepareerd.Laat uw auto zo snel mogelijk controleren.  

Functiestoring systeem
Het systeem heeft een storingsindicator die u waarschuwt wanneer het systeem niet naar behoren werkt. De storingsindicatie en de waarschuwingslamp voor de bandenspanning zijn gecombineerd.Als het systeem een storing detecteert, knippert de indicator ongeveer een minuut en blijft deze daarna branden.Deze volgorde treedt op telkens wanneer u het contact aanzet, als de storing nog steeds optreedt. Laat uw auto zo snel mogelijk controleren.
Als de storingsindicator gaat branden, kan het systeem u wellicht niet waarschuwen dat de bandenspanning in een of meerdere banden onder de juiste bandenspanning ligt.
Een storing kan optreden als:
  • u een reservewiel of -band plaatst die de juiste werking van het systeem voorkomt.
  • u het tijdelijke reservewiel gebruikt.
Controleer steeds de storingswaarschuwing van het systeem nadat u één of meer banden of wielen van uw auto hebt vervangen. Controleer dat het systeem naar behoren blijft werken wanneer banden of wielen zijn vervangen.
Procedure om het controlesysteem lage bandenspanning te resetten
U moet de procedure om het systeem te resetten uitvoeren telkens wanneer een band is vervangen of wanneer u de banden hebt opgepompt tot de juiste bandenspanning.
Ga met behulp van de bedieningstoetsen op het informatiedisplay op het stuurwiel of het dashboard naar:

Mededeling   Handeling  
Instellingen
Druk op de toets OK of op de pijl naar rechts.  
Bestuurd. ass.
Druk op de toets OK of op de pijl naar rechts.  
Band.sp. contr.
Houd de toets OK ingedrukt tot de bevestiging verschijnt dat het systeem is gereset.   Of als uw auto een resetknop voor het controlesysteem lage bandenspanning heeft, houdt u de knop ingedrukt tot de bevestiging verschijnt.  

Werking van het systeem bij gebruik van het tijdelijke reservewiel
Als u het tijdelijke reservewiel gebruikt, gaat de storingslamp van het systeem branden. Repareer het beschadigde wiel met band en plaats het zo snel mogelijk terug op uw auto. Om de correcte werking van dit systeem te herstellen, moet u het gerepareerde wiel met band terug op uw auto plaatsen.
Een band verwijderen
Image Shown Without Description
Elke band heeft een bandenspanningssensor, die zich in het wiel met de band bevindt. De bandenspanningssensor is bevestigd aan de klepsteel en is pas zichtbaar wanneer de band is verwijderd. Het is raadzaam dat u banden steeds laat onderhouden en repareren door een erkende dealer.
N.B.:   Wees voorzichtig dat u de sensor niet beschadigt wanneer u een band verwijdert.
Een wiel vervangen
Als u een wiel vervangt, moet het systeem de strategie voor de bandenspanningssensor opnieuw inleren. Voer de volgende procedure uit:
  1. Controleer de banden en pomp deze banden op tot de juiste bandenspanning.
  1. Parkeer uw auto minstens 20 minuten.
  1. Voer de procedure uit om het systeem te resetten.
  1. Het systeem leert de strategie voor de bandenspanningssensor opnieuw in wanneer u volgende keer met uw auto rijdt tegen een snelheid van 40 km/h of meer gedurende minstens 15 minuten.

Feedback over handleiding

  • Ford reageert niet op individuele feedback.
  • Geef gedetailleerde feedback over eventuele onnauwkeurigheden in de inhoud of eventuele ontbrekende inhoud in de Handleiding.
  • Uw feedback zal worden onderzocht en eventuele vereiste wijzigingen aan de online Handleiding zullen worden uitgevoerd. 

Versturen

Uw input is waardevol en helpt ons onze Handleiding te verbeteren. Bedankt dat u de tijd hebt genomen om uw feedback te geven.

OK